Landbouw is een belangrijke pijler van de Noord-Nederlandse economie en een belangrijke maatschappelijke factor. Wijzigingen in het klimaat, onder andere door frequenter optreden van weersextremen, kunnen grote gevolgen hebben voor de landbouw. Dit vergt de komende decennia de aandacht van zowel de ondernemers en de landbouwsector als overheden in het gebied.
Samen met LTO heb ik, toen nog namens Grontmij, het initiatief genomen tot het KvK/KvR project "Klimaat en landbouw Noord-Nederland".
In het project Klimaat en landbouw Noord-Nederland (2007 – 2010) zijn de concrete gevolgen van klimaatverandering en aanpassingsmogelijkheden onderzocht voor het tijdsvenster 2040. Het project is in drie opeenvolgende fasen uitgevoerd. Beginnend op Europees niveau is er vervolgens specifiek ingezoomd op de in Noord-Nederland aanwezige gewassen, waarna de impact en adaptatiemogelijkheden voor ondernemers in het Noordelijk zeekleigebied, het Oldambt, de Veenkoloniën, het noordelijk weidegebied en Flevoland zijn onderzocht.
In fase 1 van het project is een voorstudie uitgevoerd met daarin een verkenning naar de impact van markt- en klimaatverandering (stijging temperatuur en hogere CO2-concentratie) op de landbouw in Europa tot 2050. Voor twee verschillende scenario’s, het A1-scenario (snelle economische groei en introductie van nieuwe en efficiënte technologie) en het B2-scenario (lokale oplossingen voor economische en sociale duurzaamheid en een duurzame leefomgeving) zijn op Europese schaal de perspectieven voor de aardappelteelt, graanteelt en melkveehouderij in beeld gebracht. De regio Noord-Nederland blijkt een gunstig gebied te zijn en blijkt zich te handhaven bij veranderende markt- en klimaatomstandigheden.
Naast de stijging van de temperatuur is als gevolg van klimaatverandering een toename in weersextremen te verwachten. Welke extremen dit zijn en wat de impact hiervan is, is uitgebreid onderzocht in fase II. Voor diverse gewassen en landbouwhuisdieren die in Noord-Nederland voorkomen, zijn risicovolle klimaatextremen in beeld gebracht. Daarnaast zijn maatregelen geïnventariseerd die schade als gevolg van deze extremen kan beperken of voorkomen, de zogenaamde adaptatiemaatregelen.
Uit deze fase blijkt dat niet alleen hitte, droogte en wateroverlast schade veroorzaken, maar dat ook het vaker voorkomen van warmere winters en perioden met vochtig en warm zomerweer van belang zijn. Ieder gewas wordt op zijn eigen manier beïnvloed. Ondernemers krijgen bijvoorbeeld vaker te maken met hittegolven, wat in de aardappelteelt kan leiden tot een ongewenste oogstkwaliteit. Gewassen als ui en peen krijgen meer last van droogte. Onvoldoende kieming en opbrengstderving kunnen de gevolgen zijn. Wateroverlast is met name in de aardappelteelt, de teelt van peen en bloembollen een knelpunt. Een toename van hinder door ziekten en plagen is een verschijnsel dat bij vrijwel alle gewassen naar voren kwam.
Uit fase 2 blijkt echter ook dat bepaalde weersextremen juist minder vaak optreden en dus minder aandacht van de boer zullen vragen. Bovendien blijkt er voor de ondernemers een divers scala aan mogelijke adaptatiemaatregelen te zijn waarmee kan worden ingespeeld op de klimaatverandering. Daarnaast blijkt uit fase II dat er in Noord-Nederland mogelijkheden zijn voor de teelt van nieuwe gewassen zoals de zonnebloem.
De eerste twee fasen van het onderzoek waren algemeen van aard voor Noord-Nederland als geheel. In fase 3 is sterk ingezoomd op regionale deelgebieden, wat heeft geleid tot uiteindelijke adaptatiescenario’s en concrete actieplannen. Voor het Noordelijk zeekleigebied, het Oldambt, de Veenkoloniën, het noordelijk weidegebied en Flevoland zijn zogenaamde klimaatateliers georganiseerd; bijeenkomsten waarin de onderzoekers in gesprek zijn gegaan met de in het gebied werkzame ondernemers.
De bijeenkomsten hebben zeer bruikbare informatie opgeleverd voor het uitwerken van de adaptatiescenario’s en actieplannen. In deze fase zijn twee verschillende adaptatiescenario’s beschouwd.
In het eerste opgestelde scenario “Dezelfde dingen anders doen” is in het onderzoek de aandacht gevestigd op het handhaven van het huidige bouwplan. Voor de verschillende stakeholders is aangegeven welke maatregelen nodig zijn om de huidige teelten in Noord-Nederland te handhaven.
In het tweede scenario “Andere dingen doen” is onderzocht hoe maximaal kan worden ingespeeld op het veranderende klimaat. Ook in dit scenario is aangegeven wie wat moet gaan doen.
Tot slot zijn in fase 3 per deelgebied concrete actieplannen opgesteld waarin de adaptatiemaatregelen, en de daarbij behorende acties, zijn uitgewerkt voor de komende decennia.
Voor alle fasen geldt dat er nadrukkelijk afstemming is gezocht met het werkveld. Werkende weg zijn tussenresultaten steeds getoetst aan de praktijk.
Ga terug